Het blijft een veelbesproken onderwerp, wat inderdaad een eigen leven gaat leiden. Diverse artikelen op bijvoorbeeld installatiejournaal maar ook zo'n informatieblad van Hager wat af en toe opduikt schrijven van alles maar het wordt er niet veel duidelijker op (ik zou willen zeggen dat dat blad van Hager vol staat met onzin).
Hier op het forum is de tendens "ze mogen niet worden toegepast in woningen". Dat is te simpel in mijn ogen, want dat staat nergens. Ik beperk mezelf in reacties maar tot "het mag onder voorwaarden", zonder daar al te diep op in te gaan. Daarmee schrijf ik in ieder geval niets wat onwaar is. Wanneer ik er wel diep op inga ontketent dat meestal een discussie die de gemiddelde vraagsteller een beetje te boven gaat...
Als je NEN1010 hebt (ik ga even uit van de nu aangewezen editie NEN1010:2015), moet je zoeken naar artikel 531.2.2.2.
531.2.2.2 Het gebruik van toestellen voor aardlekbeveiliging met een hulpspanningsbron, die bij een defect van de hulpspanningsbron niet automatisch uitschakelen, is alleen toegelaten indien:
- foutbescherming overeenkomstig het bepaalde in rubriek 411 ook bij een defect van deze hulpvoeding is gewaarborgd of
- de toestellen zijn opgenomen in installaties die worden bediend, beproefd en geïnspecteerd door voldoende onderrichte personen (BA4) of vakbekwame personen (BA5).
Die laatste voorwaarde is de reden dat men roept dat ze thuis niet mogen worden toegepast, thuis wordt de installatie immers gebruikt door leken zonder VOP of VP aanwijzing. Maar er is ook nog de eerste voorwaarde, en daar staat toch echt duidelijk "of" tussen (dat woordje heeft o.a. Hager in hun uitleg even gemist geloof ik).
Dus ze mogen volgens NEN1010:2015 ook worden toegepast als de foutbescherming volgens rubriek 411 bij een defect van de spanningsafhankelijke aardlekautomaat is gewaarborgd. Om te snappen wat hier staat moet je wel het verschil tussen foutbescherming en aanvullende bescherming snappen.
Foutbescherming houdt in dat wanneer een metalen gestel onder spanning komt te staan (oftewel kortsluiting naar aarde), er een beveiliging uit moet schakelen. Dat hoeft niet per sé een aardlekschakelaar te zijn, dat kan ook prima een installatieautomaat of smeltpatroon zijn mits de stroom die gaat lopen hoog genoeg is. Deze foutstroom hangt af van de foutcircuitweerstand. In een TN-stelsel (aarding verzorgd door de netbeheerder) zal deze wel laag genoeg zijn, maar in een TT-stelsel (aarding afhankelijk van een aardelektrode) is dat geen gegeven. Je zult dan de aardverspreidingsweerstand of foutcircuitweerstand moeten weten.
Als de aardlekschakelaar niet nodig is voor deze foutbescherming (omdat de installatieautomaat dit al waarborgt), maar alleen wordt toegepast als aanvullend bescherming, zou je het dus mogen toepassen.
Interessant om te lezen zijn ook 411.3.2 (foutbescherming), 411.4.5 (foutbescherming in TN-stelsels) en 411.5.2 (foutbescherming in TT-stelsels).
411.5.2 In het algemeen moeten in TT-stelsels toestellen voor aardlekbeveiliging worden toegepast als foutbescherming. Als alternatief mogen beveiligingstoestellen tegen overstroom worden toegepast als foutbescherming mits het zeker is dat de waarde van Zs permanent laag genoeg is.
In NEN1010:2020 wordt het wel een stuk simpeler. Deze norm stelt gewoon dat een aardlekautomaat conform NEN-EN 61009-2-1 moet zijn (zie o.a. 531.3.4.1, 531.3.4.2 en 531.3.6). Dat betekent dus geen spanningsafhankelijke aardlekautomaten meer, want die zijn conform NEN-EN 61009-2-2.
Maar NEN1010:2020 is nog niet aangewezen en ook al was dat wel, men blijft natuurlijk vrolijk hun installaties uitbreiden en aanpassen volgens het "rechtens verkregen niveau".
